D klauterde omhoog op een steile rotswand. Geez, waarom moeten deze bergen zo steil zijn? dacht hij geïrriteerd. Gelukkig was hij er bijna. Hij zette zijn rechtervoorpoot op de kale, grijze rotsgrond en trok hemzelf een stukje omhoog. Hij zette zich nog een keer flink af met zijn dunne doch stevige achterpoten, en kwam met een plofje op het plateau terecht. Hij knipperde even het stof uit zijn ogen, stond op en schudde het steenstof uit zijn vacht. Zijn pootkussentjes deden pijn, hij besloot dus even te rusten voordat hij verder zou gaan. Hij zocht beschutting tegen de plots opstekende wind achter een klein, dor struikje dat zich had weten te voeden door de kleine hoeveelheid kleigrond die hier was. Terwijl hij daar zo zat, bedacht hij zich dat hij nog steeds geen idee had van hoe hij in hemelsnaam zijn plannen zou gaan uitvoeren. Hij twijfelde nogsteeds... Hij wist wél dat hij in zijn leven iets goeds wou doen voor alle katten. Hij dacht dat hij eerst maar eens naar de tribekatten toe zou gaan om dit waar te maken, maar nu vond hij dat niet zo'n goed idee meer als dat het gisteren leek... Zou hij? Plots hoorde hij geritsel rechts van hem. Een rode poes die als twee druppels water op hem leek stond op hetzelfde plateau waar hij was. Hij liep naar haar toe, de tribepoes leek hem ook opgemerkt te hebben. 'Wat doe jij hier?' vroeg hij, half geschrokken door het feit dat ze zo op hem leek, half verbaasd. Hij besefte plots dat dit niet zo subtiel was om te zeggen. 'Neem me niet kwalijk.' miauwde hij. 'Ik vroeg me af wie je was' zei hij, iets vriendelijker.